Het laatste blaadje hield zich vast
‘t zag op tegen de zware last
en ‘t nieuwe leven in die diepte.
‘t Wilde zich graag nog wat verwarmen aan moeders lange armen
en zich koesteren in haar liefde
Ze was bang, ja bang voor ‘t leven daar beneden
Ach, wie kon haar daar bescherming geven
tegen weer en wind en bange dagen?
En hoe haar boers en zusters ook riepen
Kom, kom toch…! Nee ze bleef liever hier van ‘t uitzicht genieten,
en nam zich voor om nimmer nog te klagen
En hoe haar moeder ook schudde
en rekte rammelde, stampte en strekte
Ze zoog zich vast uit alle machte.
Ja, zelfs de zwaarste aller stormen
kon haar niet los van haar moeder tornen
en bracht haar niet tot ‘n andere gedachte.
Kijk de angst was groter dan ‘t nieuwe leven
dat zij zichzelf en anderen kon geven.
En ‘t was pas in ‘t voorjaar dat zij te moe was om te strijden
Toen liet zij los en dwarrelde naar beneden
Uiteindelijk met haar lot tevreden
en gaf ze zich mee aan de stroom der getijden
En terwijl boven haar nieuw leven groeide
om haar heen weer struiken bloeide
en nieuwe broers en zussen aan moeders armen ontsproten
Loste zij op in duizend delen
en kon ‘ t haar niet langer meer schelen
want zij had haar cirkel gesloten
en uit haar leven ging ‘n nieuw leven weer open.
Tekst: Gery Groot Zwaaftink, dec. 1999